Mijn Spaanse opa was ooit, op een minder moment in zijn leven, stervende aan longkanker. Op een ochtend in het ziekenhuis, net voor of na een chemokuur, trok hij het niet meer. Hij verwijderde voorzichtig alle slangetjes uit zijn lichaam, trok zijn kleren aan, kamde zijn haar, liep ongezien naar het balkon van de afdeling eronder en bietste een sigaret van een nietsvermoedende ziekenbroeder. Opa was een wijs man, maar hij had een verslaving die hem veel te vroeg uit het leven rukte. Hij werd nog geen zestig. Zelfs wijze, krachtige persoonlijkheden zoals mijn opa krijgen het soms niet voor elkaar slechte gewoonten onder de duim te krijgen.
Zelfs als de alcoholist maar al te goed beseft dat die dagelijkse liters alcohol niet alleen zijn lever, maar ook zijn leven ruïneren zal hij er niet zomaar mee stoppen. En de gemiddelde roker weet heus dat die schurende ademhaling rechtstreeks met de sigaret te maken heeft, maar ook dat belet hem niet altijd sigaretten op zak te hebben.
We weten vaak heel goed wat er mis is en toch is dat inzicht zelden genoeg om te veranderen. Als buitenstaander is het vaak lastig om een verslaafde serieus te nemen, maar ook jij hebt vast last van neigingen en reflexen die sterker lijken dan jezelf. Je smartphone? Tv? Obsessie met je uiterlijk? Porno kijken? Nagels bijten? Roddelen en klagen? Het is extreem lastig om destructieve gewoonten te veranderen. Waarom is dat?
Ons brein is ‘gebouwd’ om verandering te weerstaan.
Het reptielenbrein
Om verandering een kans geven is het goed de kracht van die oudere, eerst geëvolueerde hersengedeelten op waarde te schatten. We kunnen ons brein evolutionair gezien grofweg in drie gedeelten onderverdelen, en hoe ouder en primitiever het gedeelte, hoe meer (onbewuste) invloed het op jou uitoefent.
Het oudste gedeelte, de hersenstam en ruggenmerg zouden we het reptielenbrein kunnen noemen, omdat wij dit delen met onze reptielachtige voorouders. De hersenen zijn miljoenen jaren geleden geëvolueerd om gedrag te automatiseren in de hersenstam zodat we er verder niet over na hoeven te denken. Dat vergroot de overlevingskans. Het reptielenbrein regelt noodzakelijke activiteiten om in leven te blijven: lichaamstemperatuur, ademhaling, hartslag, voedselvertering, bloedsomloop. Het bewaakt essentiële reflexen en overlevingsmechanismen. Bij hogere diersoorten zoals wijzelf is het dit gedeelte dat onze gedragingen uiteindelijk tot een automatische gewoonte maakt. Iets dat wij vaak doen, raakt uiteindelijk in het reptielenbrein verankerd. Hierom kun jij op de automatische piloot naar de supermarkt fietsen terwijl je het Wilhelmus zingt (en ondertussen over iets heel anders nadenkt).
‘Programma’s’ die in je reptielenbrein zitten krijg je er niet meer uit. Ze zijn deel geworden van je hardware. En om deze computermetafoor door te voeren: er is maar één klik voor nodig om zo’n gedragspatroon op te starten. Het reptielenbrein zorgt er voor dat negatieve gewoonten automatische programma’s worden die in een bepaalde situatie (of door een kleine trigger) automatisch geactiveerd worden. Schelden, drinken, roken, klagen: je had voorgenomen het niet meer te doen, maar een druk op de knop en… je ziet jezelf vloekend, klagend, rokend en drinkend in de kroeg staan.
Het zoogdierenbrein
Miljoenen jaren evolutie hebben het reptielenbrein vervolgens verder laten evolueren totdat het een limbisch systeem kreeg (zoogdierenbrein). Dit gedeelte systeem bestaat onder andere uit de hypothalamus (bedoeld om basisdriften en motivatie te reguleren), de hippocampus (verantwoordelijk voor ons geheugen) en de amygdala (het beloning- en strafcentrum). Het limbisch systeem regelt vooral ons gevoelsleven. Het kan jou boos, bang, bedroefd of blij maken (de vier b’s). Dit systeem is gevoelig voor beloning en straf en is daardoor in staat emotioneel te leren. Het is ons gevoelskompas, de zetel van onze intuïtie. Maar hier worden ook nieuwe verslavingen en angsten gekweekt. Als iets lekker voelt – appeltaart eten, roken en luieren bijvoorbeeld– wil dit hedonistische gedeelte dat vaker ervaren. Voelt iets slecht – afkicken of sporten – dan wil het dat vermijden. En als je ‘dat’ maar vaak genoeg doet, raakt het als patroon verankerd in het reptielenbrein. Ongeacht hoe ongezond het op lange termijn voor je is.
Belangrijk om te begrijpen is dat deze twee oude hersenlagen onbewust functioneren. We kunnen ze daarom ook ons onbewuste brein noemen. Ze hebben niets te maken met ons denken en ons gezonde verstand. Reptielen en lagere zoogdieren weten daarom ook niet precies wat ze doen en waarom ze dat doen. Ze eten niet omdat ze willen overleven, ze neuken niet om kindertjes te maken, ze doen het omdat het goed voelt en denken daar verder niet over na.
Het gezonde verstand
Pas miljoenen jaren later (zo’n 500 miljoen jaar geleden) ontstond er bij de hogere zoogdieren een neocortex (frontaalschors). Deze hersenlaag maakte het mogelijk bevrediging uit te stellen, doelen te maken en te anticiperen op toekomstige gebeurtenissen. Vooral het voorste gedeelte van de neocortex is interessant omdat die niet voor specifieke taken lijkt ontworpen, maar vrij is om nieuwe associaties te maken die niets te maken hebben met het reflexmatig moeten reageren op wat er in het hier en nu gebeurt. Deze laag maakt het organisme in zekere zin vrij van het huidige moment en geeft het een toekomst en een verleden: het is daarom de zetel van wat bij ons het gezonde verstand is geworden. Het is ook dit gedeelte dat de menselijke beschaving mogelijk heeft gemaakt. In de mens is deze laag, waarschijnlijk pas zo’n 40 duizend jaar geleden, gestaag doorontwikkeld tot de vaardigheid om te denken en te spreken. De onderste lagen zorgen onbewust voor onze overleving. De derde laag denkt erover, verzint er verhaaltjes bij en maakt plannen om de toekomst beter te maken dan het nu is.
Neocorticaal gedrag is altijd gebaseerd op een toekomstplan. Wanneer gedrag bij dit plan past, wordt het herhaald. De neocortex probeert dus onze dierlijke impulsen te reguleren, te monitoren en bij te sturen totdat ze acceptabel zijn. Als het doel van de gezonde verstand bijvoorbeeld ‘genot’ is dan geeft dat andere doelen dan wanneer dat ‘gezondheid’ is. Hierom heeft de Bourgondische levensgenieter andere eetgewoonten dan de sportieve gezondheidsfreak en zullen zij hun bezoekjes aan de supermarkt heel anders inrichten. Hun oerverlangen is hetzelfde (vreten!), maar de praktische uitwerking verschillend. De een staat in het ecohoekje etiketten te lezen, terwijl de ander alle bonusbakken leeg graait.
Om de destructieve verlangens van jouw onbewuste succesvol te weerstaan en echt te veranderen zijn er ook nog een aantal slimme trucs van je frontaalschors die je moet doorzien. We zijn namelijk geneigd om (1.) lijdensdruk te verlagen zodat we geen noodzaak voelen om te veranderen en (2.) en we willen geloven dat wij toch niks kunnen of hoeven te doen om te veranderen. Het eerste heeft te maken met cognitieve dissonantie en de tweede met de atrributiefout. Daarnaast (3.) hebben onze gewoonten en klachten soms een belonende functie in sociaal verband.
Zelfs als we maar al te goed weten dat ons gedrag ons op de lange termijn beschadigt (zoals roken), zullen we om die spanning te verlagen toch zo lang mogelijk proberen vol te houden dat de ‘schade’ wel mee zal vallen: ‘Mijn stokoude opa heeft zijn hele leven gerookt en jenever gedronken.’ Of we menen dat de voordelen uiteindelijk zwaarder wegen dan de nadelen: ‘Wat is het leven waard als je niet geniet?’. Ook kul-argumenten gaan tellen: ‘Rokers zijn leukere mensen.’ Als we op een gegeven moment wel besluiten te veranderen dan worden we nog steeds tegengehouden doordat we de doelen vaag houden, uitstellen (‘Na mijn dertigste stop ik echt’) of naar beneden stellen (‘Ik rook alleen nog als ik me klote voel’).
Dit noemen psychologen cognitieve dissonantiereductie.
Daarnaast proberen ons zelfbeeld in tact te houden. Liever voelen we ons niet verantwoordelijk voor onze missers. We zeggen: ‘Ik kon helaas het klusje niet doen, ik moest onverwachts mijn schoonmoeder van Schiphol halen.’ In plaats van: ‘Sorry, ik was lui en heb het gewoon niet gedaan.’ Mensen neigen er over het algemeen toe om succes aan zichzelf toe te schrijven en mislukkingen aan de buitenwereld. Ons zelfbeeld komt op die manier niet in gevaar, en dat beschermt tegen depressie en negatieve, pijnlijke gedachten. Deze truc zorgt er echter voor dat wij ‘ontspannen’, omdat we toch niks aan de ‘mislukkingen’ kunnen doen. Het ligt aan je partner, de economische crisis, het feit dat je het zo zwaar hebt op je werk enzovoorts.
Tot slot associëren de hersenen ‘het slechte’ soms onbewust met iets fijns. Aan negatieve gewoonten en psychische klachten kleven vaak onzichtbare voordeeltjes. Soms krijgen we daardoor extra aandacht of privileges en worden we van vervelende taken en verplichtingen ontheven. Onze partner zegt dan eerder: ‘Ah, wat sneu dat je zo belabberd voelt, ik ga wel even alleen naar de ouderavond.’ Dat noemen we ziektewinst. Dat kan maken dat we stiekem niet zo gemotiveerd zullen zijn om de klachten echt aan te pakken. Vaak is ook de identificatie met een groep of sociale setting – en het daarbij willen horen – een belangrijke reden waarom we dingen doen die we van nature niet eens zouden willen doen. Veel rokers zijn zo begonnen. Dit ‘groepslidmaatschap’ maakt verandering een stuk lastiger.
Dit artikel is gebaseerd op het vermakelijke en inzichtelijke boek ‘Waarom veranderen (meestal) mislukt’ van Martin Appelo.
Psycholoog, (relatie)therapeut, schrijver. Zoekend naar antwoorden op lastige levensvragen. Meestal tevergeefs. Meer info: marcelinolopez.nl.
Lees ook eens zijn boeken:
Liefdesgedoe (2018)
Liefde in Tijden van Facebook (2012).
Recente reacties