De wetenschap achter geluk, liefde en andere waanzin Over geluk, liefde en andere waanzin
(CREDITS)
Psychologie onder de loop. Credits: Emiliano Vittoriosi.

Onderzoek naar psychotherapie: wat is de beste therapeutische methode?

‘Iedereen heeft gewonnen en allen zullen een prijs krijgen.’ Lewis Carroll, schrijver Alice’s adventures in Wonderland.

Een paar droge cijfers over de geestelijke gezondheidszorg in Nederland: zo’n zestig procent van alle Nederlanders kreeg ooit in zijn leven professionele hulp bij psychische problemen. Zo’n 18 procent van alle Nederlanders voldeed afgelopen jaar aan de criteria voor een psychische stoornis. Meest voorkomende klachten zijn angst (10%), depressie (6 %) en verslaving (6%). Minder dan één procent had meer serieuze klachten als manische depressie, schizofrenie en anorexie. Veel van deze klachten komen in een en dezelfde persoon voor. De helft van de mensen met een depressie heeft bijvoorbeeld ook last van angst. Ongeveer elf procent van de Nederlandse bevolking tussen 18 en 65 jaar kreeg hulp voor die psychische klachten, en dat aantal lijkt te groeien. De meesten kregen een vorm van gesprekstherapie en zo’n 600.000 mensen kregen medicatie (met of zonder gesprekstherapie). Deze cijfers komen uit het boek Psychotherapie – een wetenschappelijke perspectief van professor Klinische Psychologie Pim Cuijpers.

Voordat we kijken naar de effectiviteit van psychotherapie, is het nuttig te definiëren wat psychotherapie nou eigenlijk is. Wat zegt het Leerboek Psychotherapie bijvoorbeeld? ‘Psychotherapie is het op deskundige wijze doelbewust toepassen van klinische methoden en attitudes die gebaseerd zijn op algemeen aanvaarde psychologische principes met als doel mensen bij te staan in het veranderen van gedrag, cognities, emoties en/of persoonskenmerken in de richting die door de betrokkenen wenselijk wordt geacht.’

Deze definitie is uiteraard nog erg vaag. Wat is ‘het op deskundige wijze doelbewust toepassen van klinische methoden en attitudes’ eigenlijk? Wat zijn ‘aanvaarde psychologische principes’? Therapeuten zijn daar zelf ook niet helemaal uit. Volgens een schatting van John Norcross, onderzoeker aan de Scranton University bestaan er zo’n vijfhonderd verschillende soorten (officieel erkende) gesprekstherapieën. Deze therapieën verschillen (meestal slechts een beetje) in de metaforen die ze gebruiken en de nadruk die ze leggen op bepaalde therapeutische aspecten. Sommige zijn meer op het verleden gericht, andere juist op de toekomst. Sommige zijn sturend en op gedrag gericht, andere meer accepterend en op gedachten en gevoelens gericht.

Wetenschappelijk onderzoek naar therapie is erop gericht al deze therapieën met elkaar te vergelijken om te zien welke als meest betrouwbaar en effectief uit de bus komen. Een eerste probleem hierbij is dat therapieën elkaar overlappen, en aangezien ze niet alle allemaal even uitvoerig onderzocht kunnen worden, hebben onderzoekers zich geconcentreerd op de meest gebruikte methoden.

Goed onderzochte behandelingen zijn gedragstherapie (het veranderen van ‘ongezond’ gedrag), cognitieve-gedragstherapie (het veranderen van destructieve manieren van denken), psychodynamische therapie (het oplossen van onbewuste conflicten en negatieve ervaringen uit de kindertijd), interpersoonlijke therapie (verhelpen van ongezonde manieren van interactie met anderen), en cliëntgerichte therapie (het helpen van patiënten om hun eigen oplossingen te vinden). Bijna alle andere therapieën zijn een mix of omvatten elementen van bovenstaande therapiesoorten.

De grote vraag: hoe doen deze psychotherapieën het wetenschappelijk gezien?

Meer dan vijftig jaar onderzoek laat zien dat therapie voor de meeste psychische klachten beter is dan geen therapie. Niet bijster veel, maar iets. Bij zo’n 60% van de klachten worden blijvende resultaten behaald. Maar nu komt een nogal ongemakkelijke conclusie: het maakt verder heel weinig uit welke therapie dat precies is. Verschillen in effectiviteit van de verschillende therapieën zijn verwaarloosbaar. Zelfs therapieën die inhoudelijk tegenstrijdige boodschappen verkopen doen het ongeveer even goed. Ook ervaring, scholing en status van de therapeut maken weinig verschil. Tot slot lijken placebotherapieën en alternatieve therapieën (voornamelijk bij klachten als depressie) het ongeveer even goed te doen als veel echte therapieën

Op die aangetoonde werkzaamheid van therapie zijn nog een paar serieuze aanmerkingen te maken: Een wetenschappelijk probleem waar veel medische en psychologische studies onder lijden is het zogenaamde ‘ladekast’-effect. Studies waarin patiënten niet of nauwelijks opknappen (in dit geval na psychotherapie) verdwijnen veelal ‘in de la’. En de onderzoeken met positieve uitkomsten worden, vanwege hun nieuwswaarde vaak wel in een wetenschappelijk tijdschrift gepubliceerd. Volgens Cuijpers wordt de effectiviteit van psychotherapie in het behandelen van bijvoorbeeld depressieve klachten ongeveer een kwart te hoog ingeschat. Na een meta-analyse van alle wel en niet gepubliceerde studies bleek psychotherapie voor depressie een stuk minder effectief te zijn.

Martin Appelo, hoofd wetenschappelijk onderzoek van een grote Groningse GGZ-instelling. ‘Van alle mensen die therapie kregen knapte dus een derde daarvan op, een derde helemaal niet, bij de rest helpt de therapie een beetje.’ Appelo noemt psychotherapie een ‘nogal teleurstellende bezigheid’. Zelfs cognitieve gedragstherapie, de populairste behandeling van dit moment en ‘bewezen effectief’, helpt hooguit één op de drie mensen. ‘Dat verschilt niet zoveel van het succes van de gemiddelde medicijnman’, aldus Appelo. ‘Gebedsgenezers en totempaaldansers bereiken ook bij één op de drie een wonderbaarlijke genezing.’

Laat deze ontnuchterende conclusies eens bezinken: psychotherapie werkt soms wel, vaak niet en alle bestaande gesprekstherapieën hebben min of meer hetzelfde effect op hun cliënten.

Hoe kun je nou eigenlijk verklaren dat bijna alle therapiesoorten – zelfs als ze inhoudelijk tegenstrijdig aan elkaar zijn– ongeveer even effectief zijn? Dat komt doordat al die ‘verschillende’ therapieën gemeenschappelijke factoren met elkaar delen. Psychologen noemen dit ook wel de non-specifieke factoren van therapie: de tijd zelf, het placebo-effect en de band met de therapeut kunnen veel goeds doen.

De tijd heelt (bijna) alle wonden
Onderzoekers Asay en Lambert (1999) schatten dat zo’n veertig procent van de psychologische klachten sowieso verbetert, met of zonder therapie. Dat is niet zo gek natuurlijk. Bijna alles in ons leven gaat op en neer langs gemiddelde waarden. Geluk, sportieve prestaties, rugklachten, het weer, enzovoorts. Als het vandaag extreem warm is, zal de temperatuur morgen waarschijnlijk dalen. Als jij een slechte auditie hebt gedaan, zal het de volgende keer vast beter gaan. Deze golfbeweging leidt al snel tot de volgende drogreden: het negeren van de regressie naar het gemiddelde. Onderzoek laat zien dat we op het dieptepunt iets doen om daaruit te komen. We gaan in therapie, nemen een homeopathische pil, lezen een boek of doen iets anders waarvan we hopen dat het werkt. Omdat het daarna sowieso beter gaat kunnen we (vaak) ten onrechte denken dat het aan die specifieke interventie lag. Het is een illusie die ons laat zeggen: ik was extreem onrustig, maar sinds ik een amulet draag slaap ik stukken beter. Grote kans dat het niet aan de amulet lag.

De tijd plus het placebo-effect hebben tezamen het grootste effect op de verlichting van klachten. Ongeveer 66% van de mensen met een depressie knapt significant op na therapie, maar 40 % van de mensen die op de wachtlijst staat doet dat ook. En zelfs deze vergelijking is niet helemaal eerlijk, omdat het bekend is dat mensen die op een wachtlijst staan minder ondernemen om zelf van hun klachten af te komen. Ze wachten totdat de behandeling begint.

Of cliënten er zelf uitkomen, zonder professionele hulpverlener, is vooral afhankelijk van de eigen ‘hulpbronnen’. Hoe veerkrachtig en gemotiveerd is iemand om te veranderen? Heeft iemand een sterk sociaal vangnet om de moeilijke periode door te komen?

Tot slot kunnen er andere toevallige triggers zijn die ‘spontane’ verandering stimuleren: een nieuwe hobby, een verliefdheid, een workshop op het werk, een stimulerend boek, enzovoorts. Het leven biedt bijna altijd kansen en openingen voor verbetering. Op het moment dat mensen de bodem raken, zijn ze soms extreem bereid een nieuwe levensstrategie uit te proberen.

Kortom: hoe veel klappen het leven ook uitdeelt, de meeste mensen vinden ook zonder therapeut een manier om ermee om te gaan. Je kunt het leven zien als één groot therapeutisch proces. Elk verlies en elke nieuwe levensfase vraagt om een periode van rouw en aanpassing. Gewoon doorleven is vaak voldoende om de meeste geestelijke wonden te dichten.

De magie tussen cliënt en therapeut
Wat er in therapie zelf gebeurt is uiteraard afhankelijk van de unieke interactie tussen cliënt en therapeut. Zo’n dertig procent van het therapie-effect heeft volgens Asay en Lambert te maken met de band die je met je therapeut hebt. Uit een ouder overzicht van Crits-Christoph en Mintz (1991) blijkt dat de therapeut tot wel 50% het behandelresultaat kan verklaren en dat sommige therapeuten tot wel tien keer effectiever kunnen zijn dan hun collega’s. Het is niet meer dan logisch dat de therapeut zoveel invloed heeft: de therapeutische setting – uniek in vergelijking met andere sociale situaties – maakt dat de therapeut echt iets kan betekenen voor zijn cliënt. De therapeut wordt tijdelijk de nieuwe spiegel waarin de cliënt zichzelf beziet. Van de cliënt wordt allereerst verwacht dat hij zijn gebruikelijke sociale maskers zal afzetten om zich van een kwetsbare, eerlijke kant te laten zien. Dit alleen kan extreem heilzaam zijn. Wanneer het de therapeut niet lukt om een warm en veilig kader te bieden, dan zal de therapie weinig effect hebben. En wanneer het wel lukt, betekent dit dat de therapeut ontzettend veel invloed kan hebben (zowel positief als negatief). In veel gevallen vertellen cliënten hun therapeut meer dan hun eigen partner, familie en vrienden. Het is soms lastig je diepste angsten en verlangens aan intimi toe te vertrouwen als je bang bent dat het de relatie zal schaden. Het toelaten van kwetsbaarheid en verwarring kan een krachtige katalysator zijn voor verdere verandering. Veel van ons lijden wordt verlicht als we het ongecensureerd kunnen delen.

Uit onderzoek weten we dat de ervaring en opleiding van de therapeut minder belangrijk zijn dan je redelijkerwijs zou verwachten. Het maakt in onderzoek naar depressie bijvoorbeeld weinig uit of de therapeut een hoogopgeleide professional, student, psychiatrisch verpleegkundige of maatschappelijk werker is. De sociale vaardigheden van de therapeut lijken belangrijker dan diens training en theoretische achtergrond. Die eerste vaardigheden leunen meer op natuurlijke aanleg dan training. Goede therapeuten zijn behept met veel inlevingsvermogen, luisteren goed en kunnen de cliënt het gevoel geven dat zijn of haar situatie helemaal niet zo vreemd of hopeloos is. Zij confronteren cliënten zonder die onnodig in een hoek te zetten en geven suggesties en adviezen die passend zijn voor de situatie van de cliënt.

Net andere sociale situaties zijn het vaak dit soort ongrijpbare elementen die maken dat de cliënt een klik voelt. De timing van de ontmoeting, een vertrouwelijke oogopslag, stemgebruik, manier van vragen stellen, achtergrond en persoonlijkheid van de therapeut, enzovoorts. Het gaat er niet om dat de cliënt de therapeut aardig vindt: als de cliënt zijn therapeut maar vertrouwt. Zo ontstaat er een constructieve therapeutische werkband.

Dat een therapeutische vis-à-vis-connectie overigens niet zaligmakend is bewijst de nieuwe trend in therapieland: online therapie. Hierbij zien of spreken cliënten en therapeuten elkaar niet: ze mailen met elkaar. Uit onderzoek blijkt online therapie even effectief als normale therapie. Je hoeft dus geen rechtsreeks contact met de therapeut te hebben om je begrepen en gesteund te voelen.

Het feit dat je überhaupt een behandelaar hebt (on- of offline) blijkt echter wél essentieel om de behandeling vol te houden. Onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat zelfhulp zonder behandelaar een stuk minder effectief is dan wanneer er iemand meekijkt. De reden is hoogstwaarschijnlijk dat cliënten zonder begeleiding sneller afhaken. Voor succesvolle gedragsverandering is het essentieel dat de cliënt zich daadwerkelijk aan et behandelplan houdt. De cliënt die zich moet verantwoorden zal zich eerder aan de afspraken houden. En die afspraken worden in de ogen van de cliënt belangrijker naarmate hij meer in de therapie investeert qua geld, tijd en moeite. (Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld ook dat therapie meer effect heeft, naarmate het minder door de verzekeraar wordt vergoed. )

De sociale wenselijkheid heeft nog een voordeel: een cliënt zal zich meestal willen gedragen zoals de therapeut van hem verwacht. Dit gebeurt zowel bewust als onbewust – de verwachtingen van de therapeut schemeren in zowel zijn woorden als acties door. Onderzoek laat ondubbelzinnig zien dat alleen het veranderen van gedrag, ook nieuwe gevoelens en gedachten kunnen stimuleren. Het veranderen van gedrag heeft meer effect dan het aanpakken van gedachten. De leus fake it until you make it is dus geen loze kreet: het is precies de reden dat veel therapieën slagen.

Het placebo-effect is – per definitie – sterker dan we ons realiseren
De magie ontstaat vaak in de ongrijpbare interactie tussen therapeut en cliënt: onzichtbare zaken als hoop, vertrouwen en motivatie zijn mogelijk de meest essentiële ingrediënten voor een succesvolle behandeling. Cliënten gaan meestal pas in therapie als ze er geen vertrouwen meer in hebben dat ze hun klachten zelf kunnen lossen. Die hoop is essentieel om de cliënt uit het dal te krijgen en hem iets aan zijn klachten te laten doen.

Ongeveer vijftien procent van effectieve behandelingen laat zich volgens Asay en Lambert direct verklaren door de hoop op verbetering. Als therapeuten hun cliënten laten geloven dat de therapie zal werken is er veel gewonnen. Hun cliënten zullen zich vervolgens anders gaan gedragen en veranderingen in hun gevoel opmerken. Ook andere opstekers, die los van de therapie staan (vakantie, zomerweer, vaker sporten, een flirt met de collega), kan de cliënt toeschrijven aan de therapie. Het placebo-effect verklaart ook waarom cliënten die zelf betalen voor hun therapie (in plaats van hun zorgverzekeraar) betere resultaten boeken en waarom nieuwe therapieën het beter doen dan oude therapieën – puur vanwege de verwachting dat het nieuwe beter zal werken. Ik wijd verderop een heel hoofdstuk aan het placebo-effect.

Hoe belangrijk is de therapeutische methode zelf?
Ongeveer tien tot vijftien procent van de verlichting van klachten kan volgens Asay en Lambert door de specifieke interventie worden verklaard. Andere onderzoekers komen tot vergelijkbare getallen, maar Cuijpers nuanceert bovenstaande cijfers door te stellen dat ze feitelijk ‘niet goed zijn onderbouwd’. Je hoeft niet lang te speculeren waarom dit zo is: alleen al het placebo-effect en de band met de therapeut zijn niet van elkaar te scheiden. Ze hebben direct met elkaar te maken. Het placebo-effect wordt bijvoorbeeld vergroot door het charisma en overtuigingskracht van de therapeut en verkleind door het gebrek eraan.

Om te kijken welke ingrediënten een therapie minimaal moet hebben om succesvol te zijn, moet je de op een of andere manier die ‘zuivere ingrediënten’ weten te isoleren van de rest van de behandeling. Dat is erg lastig, en tot op heden ook onvoldoende gedaan om te weten wat het precies is wat therapie soms wel en soms niet laat slagen. Cuijpers concludeert daarom: ‘We weten gewoon niet waarom psychotherapie werkt.’

Maar laten we het gros der therapeuten niet onderschatten: zelfs als de meeste therapiescholen er een andere theorie op na houden, gebruiken ze in de praktijk nog steeds min of meer overeenkomstige oplossingen, technieken en strategieën. De theorie en het jargon verschilt misschien, maar als je concreet kijkt wat ze in de praktijk doen, zijn die verschillen ook weer niet zo groot. Ondanks dat elke school een (iets) ander theoretisch verklaringsmodel heeft over wat de klachten dan veroorzaakt en verlicht, gebruiken alle therapieën drie kernstrategieën door elkaar heen, zelfs als ze die niet expliciet vermelden. En die strategieën liggen nogal voor de hand:

Strategie 1. Acceptatie stimuleren en vermijding stoppen
Psychische klachten worden bijna altijd in stand gehouden door een bepaalde mate van weerstand of vermijding. Dat kan zich heel divers uiten zoals in het gebruik van verdovende middelen, zich terugtrekken, continu afleiding zoeken, zelfbeklag, het vermijden van situaties en mensen, piekeren in plaats van actie ondernemen. Het probleem van deze vermijding is dat het een natuurlijke, onbewuste reactie van ons brein is: een natuurlijk verdedigingsmechanisme om de pijn uit de weg te gaan, ook als dat niet kan. Deze vermijdingsmanoeuvres zijn meestal onbewust en kunnen normale verwerking en genezing in de weg staan. We vermijden nou eenmaal graag alles dat ons ongemak en pijn geeft. Dat is meestal niet problematisch, maar soms houdt het serieuze klachten in stand omdat 1. de vermijding niet vol te houden is en 2. de vermijding belangrijke levensdoelen van de cliënt in de weg staat.

Iemand met smetvrees heeft een enorm probleem omdat er aan bacteriën en andere ‘vuiligheid’ niet te ontkomen valt. Onze wereld is op bacteriën gebouwd, inclusief de cliënt zelf. Iemand met angst voor spreken in het openbaar heeft een probleem als hij zijn werk niet goed kan doen. Voor zover nodig is de belangrijkste taak van een therapeut om zijn cliënten bewust te maken van hun weerstand, en die vermijding vervolgens te doorbreken.

Oud zeer, zoals na een traumatische ervaring, wordt in de praktijk levend gehouden doordat iemand systematisch alles probeert te vermijden wat hem aan de ellende herinnert. Deze weerstand eist zijn tol in het dagelijkse leven en staat normale verwerking in de weg. Om de kramp te doorbreken en pijn te verwerken worden in bijna alle therapieën moeilijke situaties en pijnlijke herinneringen bewust opgeroepen en onderzocht. Alleen al het doorvoelen van die oude pijn werkt vaak zuiverend en bevrijdend. Door nare herinneringen en bijhorende pijn onder ogen te komen, gaat het pijnlijke er uiteindelijk alsnog van af. De herhaalde blootstelling aan pijn of angst veroorzakende stimuli noemen psychologen ‘exposure’ en het positieve resultaat ervan ‘uitdoving’. Oude herinneringen krijgen hierdoor vaak een nieuwe betekenis zonder die oorspronkelijke emotionele lading. Veel therapieën hebben hun eigen variatie op deze bloostelling verzonnen. EMDR, Acceptance en Commitment Therapy, mindfulness en andere therapieën hebben allemaal de grote overeenkomstige factor dat de cliënt de belangrijke klachten tijdelijk niet meer vermijdt, maar juist ondergaat en/of onderzoekt.

Strategie 2. Laten experimenteren met nieuw gedrag
In de meeste therapieën – niet alleen bij gedragstherapie – wordt de cliënt direct of indirect gestimuleerd zijn of haar gedrag te veranderen en daarmee te experimenteren. Bij sommige klachten is dat het meest doorslaggevende ingrediënt: zoals bij eetstoornissen en verslavingen. Je moet het nieuwe gedrag doorzetten totdat de nieuwe eetgewoonten ingesleten raken.

Een (vaak onvoorzien) neveneffect van het veranderen van je gedrag is dat het automatisch voor nieuwe gevoelens en inzichten zorgt. Dat ligt niet direct voor de hand. We zijn zo gewend dat ons gedrag en gevoel in een specifieke en vaste volgorde verschijnt, dat we blind lijken voor situaties waarin het andersom is. We lachen nadat we een leuke grap horen. We dansen als we lekkere muziek horen. We raken gestrest wanneer we overvolle agenda’s openslaan. Via de schijnbare Orde der Dingen menen we ook te kunnen voorspellen hoe we ons in toekomstige situaties zullen voelen. Wanneer we ons klote voelen, proberen we de vermeende oorzaken ervan te achterhalen om zo snel mogelijk weer gelukkig te zijn. We denken bijvoorbeeld: ‘Als ik weer seks heb, voel ik me weer gewaardeerd.’ Of: ‘Eerst mijn zelfvertrouwen of spieren opkrikken, dan komt die vriendin vanzelf wel.’ In de praktijk kunnen mensen uren piekeren en nadenken over problemen zonder dat er iets in ons gevoel verandert. Je kunt die malaise dan beter doorbreken door iets te dóen in plaats erover te dénken en te praten. Het grote nut van een therapeut of coach is dat de cliënt zich eerder aan gemaakte afspraken zal houden en het nieuwe gedrag zal volhouden. Uit onderzoek blijkt dat een begeleider essentieel is om gedragsprogramma’s vol te kunnen houden en terugval te voorkomen.

‘Niet meer vermijden’ komt in de praktijk vaak dus neer op ‘doen’. Iemand die bang is om in het openbaar te spreken, komt daar alleen maar vanaf door die praatjes niet meer te vermijden en ze toch maar gewoon te doen.

Strategie 3. Bewust worden en toetsen van onrealistische of destructieve gedachten
Uiteraard zijn het de gedachten over onszelf (en onze mogelijkheden) die maken dat we ons op zo’n manier gedragen dat het de problemen in stand houdt. Vermijding is altijd het resultaat van onze gedachten en conclusies die we hebben getrokken. Iemand die concludeert te onaantrekkelijk te zijn om een partner te vinden, zal niet snel moeite doen er eentje te ‘vangen’ of er open voor te staan. Dat houdt de eenzaamheid in stand.

In bijna alle therapieën worden cliënten (direct of indirect) bewust gemaakt van hun irreële of onnodig beperkende gedachten om die vervolgens aan te pakken. In cognitieve gedragstherapieën worden dit soort denkfouten direct ‘uitgedaagd’ door ze te testen op hun geldigheid. In mindfulness-therapie wordt gesuggereerd de gedachten te zien als vluchtige verschijningen in het bewustzijn. In gedragstherapie worden gedachten indirect aangepakt doordat indirect de suggestie wordt gegeven dat de emotionele lading van de gedachten zullen veranderen door het doen van de gedragsexperimenten: hiermee wordt aan de kracht en geldigheid van die destructieve gedachten getornd.

Elke (succesvolle) therapie laat de cliënt dus ook anders naar zijn problematische situatie kijken. Dat kan op een expliciete manier gebeuren door gedachten onder de loep te nemen en er direct andere gedachten voor in de plaats te zetten (cognitieve therapie) of impliciet door anders met de klachten om te gaan en er een nieuw verklaringsmodel voor te geven.

De meest simpele manier om cliënten anders naar hun situatie te laten kijken is overigens gewoon kritisch doorvragen. Dat is de manier om die meestal vage gevoelens van onvrede en onlogische gedachtenkronkels te ontwarren. ‘Wanneer voel je die onvrede het meest? Waar in je lichaam voel je dat? Wanneer voel je het niet? Wat precies zou kunnen maken dat je minder onvrede voelt?’ Een goede vraag verandert meteen de manier waarop iemand zijn problemen ziet en formuleert. Het maakt in zekere zin ook dat iemand (in elk geval tijdelijk) de psychische klachten probeert concreet te begrijpen in plaats van ze te vermijden, te veroordelen of te verstoppen. Iemand die zijn sociale angst probeert te begrijpen, confronteert daarmee in zekere zin ook de angst die het oproept. En dat op zichzelf kan bevrijdend zijn en het perspectief op die klachten veranderen.

Doorvragen zorgt er haast automatisch voor dat mogelijke oplossingen (en een bijhorend stappenplan) aan het licht komen. En op het moment dat de cliënt weet wat hem te doen staat, hoeft hij er ook niet meer oeverloos over te praten met een therapeut. Dan moet hij (alleen of samen met de therapeut) vooral doen wat hem te doen staat.
Kortom: elke therapie doorbreekt noodgedwongen de keten tussen doen, denken en voelen.

Beperkte meerwaarde van de therapeut
Kortom, welke therapie je ook neemt, de kans is groot dat er ergens in de vicieuze cirkel waarin de cliënt vastzit – de keten van gedrag, gevoel en gedachten – een doorbraak ontstaat. In ieder geval tijdelijk. Als de therapeut – van welke therapeutische school ook – autoriteit uitstraalt, goed aansluit bij de beleving van zijn cliënten, hen vervolgens met hun spoken en blinde vlekken confronteert en motiveert te experimenteren met nieuw gedrag, dan zullen zijn diensten steevast bij een aantal klachten helpen, en bij andere (bijna) niet.

De rol die een therapeut speelt kan essentieel zijn, maar het is goed om eerlijk te zijn: hij is niet meer dan een vervangbare procesbegeleider en mag hierom zijn belangrijkheid best wat relativeren.

Van therapeuten, coaches en psychiaters wordt echter verwacht dat zij over speciale, diepe kennis over de psyche genieten. Vanwaar anders die titel, die opleiding en het speciale therapeutenjargon. Cliënten verwachten vaak dat een therapeut diepere betekenissen en verbanden duidt die voor de leek onzichtbaar zijn. Therapeuten, als brengers van hoop en wijsheid, genieten daarbij een groot voordeel boven andere vakmensen. Als je je niet startende auto naar een monteur brengt weet je daarna met zekerheid of hij zijn werk heeft gedaan als je de autosleutel omdraait. Als je naar de orthopeed gaat voor een voetbalknie, weet je dat de operatie geslaagd is als je daarna weer kunt joggen. Dit ligt nogal voor de hand, maar als je naar een therapeut gaat weet je alleen of het werkt als jij víndt dat het werkt. Voor de effectiviteit van een therapeut ben jijzelf de maatstaf. Het verschil voor en na de therapie kan enorm zijn, maar hoe bepaal je als cliënt nu waardoor je minder lijdt? En hoe zorg je dat het in de toekomst ook zo is?

In werkelijkheid zullen therapeut en cliënt hun tijd en moeite waarschijnlijk wel beloond zien, maar beiden weten nooit precies wat de therapie heeft doen slagen. Ze zullen er allebei hun veronderstellingen over hebben, maar zeker zullen ze het niet weten. Het voordeel is misschien dat het ook niet nodig lijkt als het doel – verlichting van lijden – is bereikt. Zowel therapeut als cliënt kunnen elkaar de hand schudden. Maar het nadeel van dit lukrake proces is dat therapeuten en cliënten vaak ook niet weten waarom de therapie níet aanslaat.

Psychotherapeuten en (zoals je in volgende hoofdstuk zult lezen) psychiaters hebben ten onrechte de status van een medisch professional. De ongemakkelijke conclusie is dat therapie nog in de kinderschoenen staat en zich vooralsnog nog moet bewijzen als echte wetenschap. Voorlopig is het goed om als hupverlener bescheiden te zijn en als potentieel cliënt niet alles voor zoete koek te slikken. Mijn eigen kijk op de zaak: hoe minder aannames therapeuten maken, hoe beter. Je kunt vooralsnog zelfkennis beter niet aan een ander overlaten, ook niet aan een therapeut.

Heb je iets aan dit bericht gehad?

Of draag je Psychologisch.nu een warm hart toe?

Misschien vind je het dan leuk om een donatie te doen!

Ja, ik doneer!
base-psy

1 reactie

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.