‘DNA is niet allesbepalend, maar het heeft meer invloed dan alle andere omgevingsfactoren bij elkaar.’
– Robert Plomin, geneticus en psycholoog –
Je hebt niet gekozen voor jouw persoonlijkheid, intelligentie, seksuele voorkeur en andere neigingen die jou ‘jou’ maken. Daar ben je het vast mee eens. Het leven heeft jou er gewoon mee opgescheept. Meer onduidelijkheid bestaat over de vraag in hoeverre jij bent ‘gemaakt’ door de omgeving en in hoeverre door jouw genen? Recente wetenschappelijke inzichten laten zien dat jouw genen meer invloed hebben dan tot dusver werd aangenomen.
Wie ben jij?
Krijg je positieve energie van netwerkborrels? Ben je nauwgezet en precies in je werk? Raak je van slag als je kritiek of tegenslag te verduren krijgt? Reageer je kalm en rustig in noodsituaties? Heb je behoefte aan structuur en orde in je dagelijkse leven?
Als je voldoende zelfkennis hebt, kun je op deze en andere persoonlijkheidsvragen vast antwoord geven. De combinatie van jouw neigingen en trekken zorgen voor jouw unieke karakter. Psychologen hebben door middel van persoonlijkheidstesten vrij overtuigend in kaart kunnen brengen ‘waarin’ en ‘hoe’ mensen in grote lijnen van elkaar verschillen (zie dit artikel over persoonlijkheid).
Een groter mysterie is: waaróm zijn we wie we zijn? Waarom is de een introvert, leergierig en emotioneel stabiel? Waarom is de ander het tegenovergestelde?
Zijn we zo geworden door aanleg (genen) of hebben onze levensomstandigheden ons zo gemaakt? Dit wordt ook wel het nature-nurture-debat genoemd: een debat dat filosofen en psychologen al eeuwenlang bezighoudt. In onze tijd wordt het door sommigen het hardware-software-debat genoemd:
• Hardware is wat je vanaf je geboorte meekrijgt (en nauwelijks te veranderen is, zoals seksuele oriëntatie, intelligentie en persoonlijkheid).
• Software is ergens daarna bijgeschreven (zoals aangeleerde gewoonten en gedragingen).
Waarom ben je zoals je bent?
Waar men er vroeger van uitging dat de mens ter wereld kwam als een onbeschreven blad, leerden we door tweelingen- en adoptie-onderzoek dat genen veel invloed hebben op de ontwikkeling van onze persoonlijkheid. Temperament, intelligentie, seksuele oriëntatie bleken voor een groot deel aangeboren, maar de vraag hoeveel invloed die genen hebben konden we niet beantwoorden. De wetenschappelijke consensus was dat het om een ingewikkelde en onnavolgbare interactie zou gaan tussen genen en omgeving. Inmiddels weten we al iets meer.
Door de opmars van kunstmatige intelligentie en het doorzettingsvermogen van genetici als Robert Plomin weten we dat onze persoonlijkheidstrekken en intelligentie niet worden bepaald door één of enkele genen, maar door de symfonie van honderden, duizenden genen. We spreken dan niet van mutaties, maar van kleine variaties die door onderzoekers met zogenaamde polygenetische profielen in kaart kunnen worden gebracht.
Door polygenetische profielen van grote aantallen mensen met elkaar te vergelijken kunnen we zien hoe (kleine, opgestapelde) genetische verschillen en overeenkomsten verband houden met specifieke eigenschappen van mensen, zoals intelligentie, overgewicht, extraversie, enzovoorts. De conclusie mag inmiddels duidelijk zijn: polygenetische profielen voorspellen veel beter hoe iemand zich zal ontwikkelen dan omgevingsfactoren als opvoeding, sociale klasse, opleiding en de aanwezigheid van traumatische gebeurtenissen.
De appelboom
‘De appel valt niet ver van de boom’ is een gezegde dat verklaart waarom kinderen vaak op hun ouders lijken. Voorheen konden we met geen mogelijkheid onderzoeken of Marie net als haar ouders naar de universiteit zou gaan vanwege haar genetische aanleg of doordat ze een ‘intellectuele’ opvoeding kreeg. Door polygenetisch onderzoek weten we nu dat genetische aanleg zwaarder weegt. Dat betekent in de praktijk dat Jos, die géén ‘intellectuele opvoeding’ kreeg, maar wél een soortgelijk polygenetisch profiel als Marie heeft, waarschijnlijk ook naar de universiteit zal gaan. Ook als kleine Jos niet door zijn ouders wordt gestimuleerd om te lezen en te leren zal hij waarschijnlijk toch in de boeken duiken. Jos zal vroeg of laat zijn genetische aanleg ‘uiten’ door te zoeken naar omgevingen (on- of offline) die zijn natuurlijke nieuwsgierigheid voeden en zijn intelligentie prikkelen. Volgens Plomin zullen door genetische verschillende kinderen met dezelfde ouders hun opvoeding anders ervaren omdat ze andere ervaringen plukken uit die omgeving. Het ene kind zal lekker willen rommelen in de werkschuur van pa, de ander zal alle psychologische magazines van ma willen lezen.
Enkele conclusies uit genetisch onderzoek:
• Genen verklaren voor 50 procent hoe iemands persoonlijkheid zich ontwikkelt. Die 50 procent geldt ook voor intelligentie en iemands algemene geluksniveau. Voor seksuele voorkeur is dat 25 procent.
• Genen bepalen voor 40 procent of iemand conservatief of liberaal zal stemmen.
• De belangrijkste omgevingsfactoren – zoals familie, school, cultuur – dragen maar 5 procent bij aan verschillen in persoonlijkheid, intelligentie en psychische gezondheid.
• Het klinkt misschien tegennatuurlijk, maar de invloed van grote en zelfs traumatische levensgebeurtenissen lijkt verwaarloosbaar op hoe een kind zich op lange termijn ontwikkelt.
Plomin: ‘School is belangrijk, opvoeding is belangrijk, levenservaringen zijn belangrijk, maar ze creëren niet wie we zijn. Ons DNA is het enige ding dat een substantieel structurele invloed heeft en voor vijftig procent de variantie in onze psychologische trekken bepaalt. De rest komt neer op toevallige gebeurtenissen die geen langetermijneffecten hebben.’
‘Net zoals het onnozel is om iemand te veroordelen om zijn lengte en voetmaat, is het dat ook als het gaat om onzichtbare persoonlijke eigenschappen.’
Doei maakbaarheidsideaal, hallo acceptatie!
Het zal geen populair inzicht zijn voor de mensen die ultieme maakbaarheid propageren en nastreven, maar jij en ik zijn eigenlijk grotendeels al voorgeprogrammeerd om te zijn wie we zijn. Het is goed mogelijk dat we die genetische invloed door nieuwe technologieën in de voorzienbare toekomst kunnen sturen, maar vooralsnog zit jij vast aan jouw genetische set-up. En je hebt er meer aan die set-up (lees: jezelf) te leren begrijpen en te omarmen dan ertegen te vechten.
Afhankelijk van wie je bent kun je deze nieuwe inzichten zowel verontrustend als bevrijdend vinden. Het is misschien lastig te horen dat jouw gevoeligheid voor vet en zoet eten, je verlegenheid en je emotionele prikkelbaarheid waarschijnlijk altíjd een uitdaging voor je zullen zijn. Je kunt hoogstens leren om er anders mee om te gaan. Als jij erfelijk belast bent met overgewicht betekent het niet dat je er niets tegen kunt doen. Je hebt het alleen iets lastiger dan een ander en je moet er meer je best voor doen om op gewicht te blijven.
Als jij introvert bent zal het je iets meer energie kosten om een evenement te hosten, maar het betekent niet dat jij dat niet kunt leren. Als jij een lager IQ hebt, zul je ‘slim’ moeten zijn op een andere manier, harder moeten leren enzovoorts.
Maar zoals gezegd, de genoemde nieuwe inzichten kunnen ook een bevrijdend effect hebben, het is nu misschien makkelijker jezelf en anderen te accepteren. Als jij intelligent, emotioneel stabiel, dapper en doorgaans gelukkig bent, dan heb je gewoon mazzel gehad. Het maakt je niet superieur of beter. Net zoals het onnozel is om iemand te veroordelen om zijn lengte en voetmaat, is het dat ook als het gaat om ‘onzichtbare’ persoonlijke eigenschappen.
Dit inzicht kan je relaties verbeteren. Vooral met de mensen van wie je mogelijk het meest houdt: je kinderen. Is het niet bevrijdend te horen dat je jouw kinderen misschien toch niet zo ‘verpest’ door jouw malle of verouderde opvoedingsmethode? Het maakt voor het uiteindelijke resultaat namelijk weinig uit. Wel heeft jouw opvoedingsstijl invloed op de band die je met kinderen zult hebben. Je kunt ervoor kiezen om je kind te accepteren zoals het is en te genieten van de goede band die je met hem of haar hebt. Of je kunt ruzie krijgen doordat je het kind wilt persen in een keurslijf dat niet bij hem/haar past.
Hokjesdenken
Ook psychische stoornissen zijn niet meer een kwestie van wel of geen stoornis hebben. Het psychologische hokjesdenken houdt volgens Plomin geen stand in het licht van de nieuwe inzichten. Het gaat steeds om een genetisch spectrum waardoor iemand meer of minder gevoelig is voor een bepaalde psychologische klacht of neiging. Je kunt gevoeliger zijn voor somberheid of wanen, maar er is geen duidelijke scheidslijn waar die gevoeligheid overgaat in een stoornis. Iemand die hoog op dergelijke trekken scoort heeft dan een verhoogde kans op wat wij depressie of schizofrenie noemen.
De diepere les die onze genen ons leren? Onze invloed is beperkt. Wees toleranter naar jezelf en de mensen om je heen. Je kunt altijd streven naar verbetering, maar sla jezelf niet voor de kop wanneer je niet aan de norm voldoet. Dit inzicht zal de relatie met jezelf en je medemensen veel goeds doen.
Meer weten? Lees het fascinerende boek van Robert Plomin:
Blueprint – How DNA Makes Us Who We Are, Robert Plomin
Psycholoog, (relatie)therapeut, schrijver. Zoekend naar antwoorden op lastige levensvragen. Meestal tevergeefs. Meer info: marcelinolopez.nl.
Lees ook eens zijn boeken:
Liefdesgedoe (2018)
Liefde in Tijden van Facebook (2012).
Recente reacties